donderdag 14 oktober 2021

Woord vooraf op de 2de editie van de Duits uitgevers

 De volgende inleiding op het boek Het christendom als mystiek feit en de mysteriën der oudheid van Rudolf Steiner heeft Herbert Witzenmann in de periode van februari tot juli 1968 in het kader van de zogeheten maandagvoordrachten aan het Goetheanum gehouden. Ze veronderstelden bij de toehoorders en stellen ook vandaag de dag bij de lezer van het naschrift een voorafgaande bezigheid met dit boek van Rudolf Steiner. Op deze grondslag wil deze inleiding de aandacht op intiemere samenhangen van dit werk vestigen en op zijn betekenis voor de moderne kennisgemeenschap.

            Het naschrift gaat terug op een toenmalige deelnemer (Wilhelm Hühn). Het is deels incompleet en geeft slechts ontoereikend de talige gestalte van deze inleidingen weer. Desondanks is de louter inhoud van dit commentaar een beduidende help voor het begrip van het nog weinig begrepen werk van Rudolf Steiner.

            Herbert Witzenmann begint zijn redevoeringen met een interpretatie van het hoofdstuk “De Egyptische mysteriënwijsheid”.  In dit hoofdstuk, dat het midden van het werk vormt, gaat Rudolf Steiner zelf  voor het eerst op het christendom nader in, doordat hij de overgang toelicht van de oude mysteriën en hun inwijdingsvorm naar de nieuwe door Christus Jezus geïnitieerde aan de hand van het heilandsleven van Boeddha en Christus Jezus. Uitgaand van dit hoofdstuk, dat hij in diens zeven secties interpreteert, ontsluit Herbert Witzenmann voortgaand de hele tekst doordat hij op vijf van de dertien hoofdstukken nader ingaat.

            De aanleiding voor Herbert Witzenmann om zich in het jaar 1968 met Rudolf Steiners publicatie Het christendom als mystiek feit en de mysteriën der oudheid bezig te houden is enerzijds te zien in de tweemaal 33-jarige periodes die verstreken zijn sinds de eerste boekuitgave van 1902. Anderzijds zijn Rudolf Steiners toelichtingen op “de grootste publicatie” en nieuwe gemeentevorming, het mysterie van Golgotha en de daarvan uitgaande gemeentevorming geconcentreerd (“Tot Christus Jezus, de ingewijde, de op uniek-grote wijze ingewijde, heeft zich de gemeente bekend. Aan haar heeft Hij bewezen dat de wereld een goddelijke is.”); deze toelichtingen hebben daarom een naar de toekomst wijzende betrekking tot de publicatie van de kennis van de geestelijke wereld door Rudolf Steiner en de door hem geïnaugureerde gemeenschapsvorming, de heroprichting van de Antroposofische Vereniging en de inrichting van de Vrijehogeschool door de Kerstbijeenkomst 1923/24.

            De zincontext van publicatie en gemeenschapsvorming geldt ook voor de nieuwe mysteriën die met de moderne kennisgemeenschap van de antroposofie verbonden moeten zijn.  Dit werkt Herbert Witzenmann in de inleidende voordrachten uit. Doordat in de plaats van de geloofsgemeenschap als de metamorfose ervan de kennisgemeenschap treedt, wier band niet alleen door de gemeenschappelijke inhoud, maar daarbovenuit door een “in-elkaar-denken” van haar leden, de kleine en grote wezenswisseling wordt geknoopt, moesten ook de dwaalwegen, waarvan Rudolf Steiner met betrekking tot hun vermelding in de Apocalyps spreekt, onder de aandacht gebracht worden. 

            De aanleiding voor de inleiding is dus niet alleen het oppakken van een suggestie van Rudolf Steiner, die na tweemaal drieëndertig jaar in een gevorderd algemeen bewustzijn op een groter begrip mocht hopen, maar om zich bezig te houden met de grondslagen van spirituele gemeenschapsvorming, die binnen de door Rudolf Steiner opgerichte gemeenschap onderkend en aanvankelijk gepraktiseerd konden worden.[1]

            Deze uitgave van het boek Het christendom als mystiek feit en de mysteriën der oudheid van Rudolf Steiner wil voor mensen die zich grondiger met de geesteswetenschap van Rudolf Steiner bezig willen houden voor hun studie een tekst ter beschikking stellen, die hen in staat stelt de tegenwoordige stand van de geesteswetenschappelijk bewerking van het thema binnen een kennisgemeenschap door een kwaliteitsvolle inleiding te leren kennen.

            Dit boek is opgedragen aan de vrienden van Herbert Witzenmann ter gelegenheid van zijn 100ste geboortedag op 16 februari.        

 

Voor de Herbert Witzenmann Stichting, Pforzheim in juli 2005

Dr. Klaus Hartmann / Rosemarie Rist



[1] Deze alinea luidde in de 1ste editie van 1998: “De noodzakelijke zincontext van publicatie en gemeenschapsvorming geldt voor de nieuwe mysteriën alsmede voor de geloofsgemeenschap en de moderne kennisgemeenschap van de antroposofie.  Dit komt uit de inleidende voordrachten van Herbert Witzenmann naar voren. Doordat in de plaats van de geloofsgemeenschap als de metamorfose ervan de kennisgemeenschap treedt, wier band niet alleen door de gemeenschappelijke inhoud, maar een “in-elkaar-denken” van haar leden, de kleine en grote wezenswisseling wordt geknoopt, moesten ook de dwaalwegen, waarvan Rudolf Steiner met betrekking tot hun vermelding in de Apocalyps spreekt, onder de aandacht gebracht worden.  Een zodanige de gemeenschapsgeest in gevaar brengende afdwaling van de gemeenschapsopgave en van haar doelstelling zag Herbert Witzenmann  in het boekenbesluit van het bestuur in januari van het jaar 1968 . De aanleiding voor de inleiding is dus niet alleen het oppakken van een aansporing van Rudolf Steiner, die na tweemaal drieëndertig jaar in een gevorderd algemeen bewustzijn op een groter begrip mocht hopen, maar om zich bezig te houden met de grondslagen van spirituele gemeenschapsvorming, die door verstrekkende beslissingen binnen de door Rudolf Steiner opgerichte gemeenschap verloren dreigden te gaan.” Men kan zonder meer hieraan toevoegen dat aan deze dreigingen sindsdien helaas geen halt is toegeroepen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

AANKONDIGING REEKS LEZINGEN EN GESPREKSRONDEN OVER HET CHRISTENDOM ALS MYSTIEK FEIT EN DE MYSTERIËN DER OUDHEID

Tijdens het ochtendgedeelte van de ledenvergadering van de AViN op 29 september in Driebergen/Zeist werd de 13-delige inleiding van Herbert ...