woensdag 13 oktober 2021

XII. “Hij heeft in het graf gelegen en is herrezen.”

  

De zevende alinea spreekt van wat beslissend is voor het christelijke. Wat voorheen zich achter het voorhang van de mysteriën afspeelde, treedt in de openbaarheid van de wereldgeschiedenis en wordt daardoor  tot gemeentevorming. Eerst moeten er nog enkele aanvullingen op het behandelde gegeven worden.

            De levensloop van elke ingewijde is een typische  in geestelijke zin, niet in de zin van de persoonlijkheid. Hij is een ingewijde, in zover het bovenpersoonlijke in hem kan leven in de bovenpersoonlijke wetmatigheid ervan en hij daarin leeft.

            Hetzelfde thema keert in de 5de alinea terug, maar daar onder een andere invalshoek, het opstandingsgezichtspunt: “Hij heeft in he graf gelegen en is herrezen.” De ingewijde maakt de doorgang door de dood en de opstanding uit de doodsbanden van het lichaam en draagt daardoor zijn individuele natuur bovenindividuele omhoog.  Dat is het transsubstantiatiegezichtspunt, want datgene wat in onze wezenheid door de dood getransformeerd is, wat ons de dood en de individualisering binnenleidt en uit het stoffelijke transsubstantieert het geestelijke in, behoudt de individuele contour in het bovenindividuele.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

AANKONDIGING REEKS LEZINGEN EN GESPREKSRONDEN OVER HET CHRISTENDOM ALS MYSTIEK FEIT EN DE MYSTERIËN DER OUDHEID

Tijdens het ochtendgedeelte van de ledenvergadering van de AViN op 29 september in Driebergen/Zeist werd de 13-delige inleiding van Herbert ...