De
zevende alinea spreekt van wat beslissend is voor het christelijke. Wat
voorheen zich achter het voorhang van de mysteriën afspeelde, treedt in de
openbaarheid van de wereldgeschiedenis en wordt daardoor tot gemeentevorming. Eerst moeten er nog
enkele aanvullingen op het behandelde gegeven worden.
De levensloop van elke ingewijde is
een typische in geestelijke zin, niet in
de zin van de persoonlijkheid. Hij is een ingewijde, in zover het
bovenpersoonlijke in hem kan leven in de bovenpersoonlijke wetmatigheid ervan
en hij daarin leeft.
Hetzelfde thema keert in de 5de
alinea terug, maar daar onder een andere invalshoek, het opstandingsgezichtspunt:
“Hij heeft in he graf gelegen en is herrezen.” De ingewijde maakt de doorgang
door de dood en de opstanding uit de doodsbanden van het lichaam en draagt
daardoor zijn individuele natuur bovenindividuele omhoog. Dat is het transsubstantiatiegezichtspunt,
want datgene wat in onze wezenheid door de dood getransformeerd is, wat ons de
dood en de individualisering binnenleidt en uit het stoffelijke
transsubstantieert het geestelijke in, behoudt de individuele contour in het
bovenindividuele.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten