woensdag 13 oktober 2021

XIII - Wat zich in de gemeenschapsvorming op aarde voltrekt is het nieuwe mysteriewezen, het ontstaan van het nieuwe Jerusalem, het ontstaan van een nieuwe aarde.


Bij IV: De weg gaat naar het kruis in de dood en door de dood heen, dus uit het kosmische in het individuele.

Bij III: Astraal gezichtspunt: De zich in zijn ziel als individuele wezenheid belevende mens begrijpt zich pas dan in zijn ware wezen, wanneer in zijn ziel het Ik begint te stralen als de weg naar het goddelijke.  Het komt alleen erop neer  dat men deze dingen niet alleen merkt – dan blijven het literaire interessantheden  - maar in het innerlijke navoltrekken van de ziel de bewegingen uitvoert die daardoor aangespoord dienen te worden. Daarbij kan men van begin af aan erop letten welke innerlijke zielsmatige bewegingsrichtingen op elke trede aangespoord worden.  Wanneer men in het zielsmatig verrichten de uitspraak nagaat: “Mijn ware naam is een bloesem aan deze eeuwige kosmische levensboom”, neemt men in de ziel de richting naar het kosmische, men ademt in het kosmische uit. (1).

            Bij II gaat het omgekeerd erom dat de macrokosmos in de microkosmos beleefd wordt. Wanneer het ware Ik als de weg naar het goddelijke wordt beleefd, is de richtingsdynamiek weer van het individuele naar het universele gericht.

            Bij IV: De weg gaat naar het kruis en in de dood en door de dood heen, dus van het kosmische in het individuele. De beweging die door het hele hoofdstuk doorloopt wordt bij IV in zekere mate ingeademd en straalt nog eenmaal uit en wel weer in zeven treden.

            Bij V: De blik van de zalig-prijzenden is op het lichaam gericht, de fysieke grondslag waardoor zich het inwijdingsgebeuren begeven kan. Maar de hoge individualiteit spreekt: Mijn Zelf kan niet uit de fysiek-lichamelijke stroming begrepen worden, maar doordat het, zich boven dit natuurlijke uit omhoog heffend, uit het geestelijke vandaan zijn zelf geeft; zalig, d.w.z. een waar geestzelf zijn alleen diegenen die hun zelfbeleven niet op het fysiek-lichamelijk moeten steunen, maar die het Woord Gods horen en bewaren, die dus, het geestelijke in zichzelf belevend en in zichzelf bewarend  tot een geestzelf worden.  Een waar geestzelf is een mens doordat en in zover als de geestelijke wereld in hem gestalte krijgt. Dat is wederom het gezichtspunt van het geestelijke naarbinnen in het individuele.

            Bij VI: Verzoeking: En nog op deze hoge trede van de inwijding gaat het om een fundamentele beslissing voor de ingewijde: of hij de vormen van zijn geestesleven zo organiseren wil dat hij in dit leven in de geest voor zichzelf afstand neemt van een verheffing van zijn eigen beleven in enge, op zichzelf betrokken zin. Hier gaat het er weer om de juiste aanblik op het geestelijke te vinden.

            Bij VII: De verheerlijking van het doorlicht lichaam, de Boeddhistische Cintámani, is de geestmens. Hier moeten we toch iets preciezer op de verschillen letten die Boeddha en Christus in een beduidende afstand plaatsen. Boeddha transformeert het lichaam, maar alleen om zich in het bovenaardse op te lossen, niet om een nieuwe trede van het individuele zijn te bereiken. Hij geeft daar uitdrukking aan indien hij zegt:  “Niets is langdurend”, al het aardse lost zich uiteindelijk in het bovenaards-geestelijke op. In de scene van het Mattheusevangelie (Math. 17) wordt duidelijk dat het daar niet een in de eenzaamheid van het Boeddhaleven met alleen een discipel als getuige, zich voltrekkende transformatie is, want  Christus neemt Petrus, Jakob en Johannes met zich mee. Het is iets wat zich met het oog op iets aards, niet om het afleggen van het aardse voltrekt. Christus heeft niet gezegd: “Niets is langdurend.” Door het feit van de verheerlijking brengt Hij eigenlijk tot uitdrukking: “Alles is eeuwig” omdat reeds door de zich voorbereidende  opstanding, in de glans van de Citámani het verwerven van de individuele sterfelijkheid aankondigt, waarin het hele wereldproces überhaupt pas volbracht wordt.  Het licht dat over deze verheerlijkingsscene ligt, drukt niet uit: Alles is vergankelijk, maar alles is eeuwig. Derhalve is het verheerlijkte lichaam, dus de geestmens van Christus Jezus reeds op deze trede van de inwijding iets anders dan het verheerlijkte Boeddhalichaam. Niet overgang  naar het universeel geestelijke, maar begin van het belangrijkste deel in het leven van Jezus: lijden, sterven, opstanding. In de inwijding van Jezus is het verheerlijkte lichaam reeds de mensengemeenschap. Dat is niet een belevenis die boven het individuele uit in het  bovenindividuele, maar juist de vergeestelijking van het aardse zijn licht doet inschijnen.

            Bij V: Hier staan wij weer op de trede van het geestzelf, maar in een andere ontwikkelingsvolgorde. Deze alinea drukt iets heel soortgelijks uit als de derde. Wanneer men die niet precies genoeg leest, zou men die bijna als een herhaling beschouwen, want in beide is daarvan sprake dat de levensloop van een grote ingewijde van typische aard is.  Het hele hoofdstuk is als een spiegelbeeld opgebouwd; het spiegelvlak is de vierde alinea. Derhalve komt het vijfde spiegelbeeld overeen met het derde. Daarom de soortgelijkheid van de inhoud. Maar de inhoud is toch niet hetzelfde. In de derde alinea, waar wij gezegd hebben: “Het ware Ik is de weg naar het goddelijke en doorloopt daarmee een typische reeks treden van het initiale leven”, hadden we het gezichtspunt van de transsubstantiatie van het individuele in het bovenindividuele. Hier is echter iets anders gezegd en een vraag beantwoordt die ons de derde in het nauw moest brengen: Als deze grote levensloop van typische aard is, drukt deze dan niet de betekenisloosheid  van het individuele uit – als de inwijding in het inleven in het bovenindividuele bestaat? “Het Woord werd vlees”, d.w.z. doordat een grote individualiteit zich in het individuele inleeft, ontstaat voor dit bovenindividuele zelf, dat zich in de individualiteit neerdalend belichaamd, een nieuwe mogelijkheid om  zich te openbaren. Dus

            III. Transformatie van het individuele in het bovenindividuele (transsubstantiatie),

            V: Incarnatie van het bovenindividuele, de kosmische Logos, in het individuele. Johannes 1:14 “En het Woord werd vlees. ”De weg van de mensheidsrepresentant is in mijn wezen getekend.”

            VI: Het beleven van een ingewijde en zijn verheffing in het bovenpersoonlijke wordt voor de Logos zelf tot iets van beslissende betekenis. Hij individualiseert Zich op een wijze zoals die voor het mysterium van Golgotha niet mogelijk was: hij neemt de individuele van de mensen die zich met Hem verbinden in zijn Eigen wezen op, wat alleen kon gebeuren doordat Hij door de dood gaat. Daarvan spreekt juist deze alinea, die over de grote inwijding gaat, die de levensgeest van de grote ingewijde pas op een waarachtige wijze ontwikkelt.  De meditatieve uitspraak: “In Jezus is het Woord vlees geworden en door de dood gegaan om zich als de Herrezene aan Zijn Gemeente te onthullen”. Het is geen belevenis die de ingewijde uit de aardewereld uithaalt, maar in tegendeel tot het Ik-achtig wezen van een nieuw verheerlijkte aarde maakt. Wat dat betekent wort definitief pas in

            VII: gezegd. In de mysteriën werden uitgekozen enkelingen naar een belevenis van de geestelijke wereld en naar de transformatie van hun wezen geleid . Uit de verborgenheid  van het mysteriegebeuren stroomden de impulsen die gemeente- en cultuurvormend werden. Het nieuwe is: Doordat de Logos door de dood gaat en de individuele onsterfelijkheid van de in Zijn wezen opgenomen mensen grondvest, is het mysteriegebeuren niet meer het gevolg van de gemeenschapsvorming, maar omgekeerd wordt de gemeenschapsvorming zelf tot mysteriegebeuren, aanvankelijk in de geloofsgemeente, later in de voortzetting en voortontwikkeling van de geloofs- in de kennisgemeenschap.  In de kennisgemeenschap is juist de gevorderde vorm overstraalt door het beslissend christelijke, dat de gemeenschapsvorming het moderne mysteriegebeuren is. Alleen vanuit dit openbaar geheim is het wezen van de Hogeschool te begrijpen als Hogeschool van de geest.

            “Voortaan kon hetgeen voorheen slechts via de mystieke methoden was te bereiken, ten dele worden vervangen door de overtuiging dat in het Woord dat op aarde aanwezig is geweest, het goddelijke is gegeven. Niet datgene waartoe de geest van ieder enkeling lang moest worden voorbereid was voortaan alleen beslissend maar dat wat diegene die om Jezus heen  hebben gehoord en gezien; en dat wat door he is overgeleverd. ‘Hetgeen was van den beginne, hetgeen wij gehoord hebben […] onze handen getast hebben van het Woord des levens  […] hetgeen wij gezien e gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben.’(Zie Joh. 1 en 3) Zo staat het in de eerste brief van Johannes. Deze onmiddellijke werkelijkheid moet als een levende band alle generaties omvatten; deze band moet als kerk van geslacht tot geslacht  zich mystiek verder strengelen. Aldus moet men de woorden van Augustinus verstaan: ‘Ik zou het evangelie niet geloven, indien de autoriteit van de Katholieke Kerk mij niet daartoe zou bewegen.’”

            Daarmee is niet de autoriteit van een of andere machtsclaim bedoeld, het beveel dat het geweten verplicht te geloven, maar de autoriteit is de autoriteit van het feit dat in de gemeenschap der gelovigen het moderne mysteriefeit voorligt en in deze gemeenschap der gelovigen als Zijn etherlichaam de Logos leeft. –

            “Niet in de evangeliën zelf dus ligt een erkenningsteken voor hun waarheid,  maar men moet hen geloven, omdat zij gegrondvest zijn op de persoonlijkheid van Jezus en omdat de kerk op geheimzinnige wijze aan deze persoonlijkheid de macht ontleent de evangeliën als waarheid op te voeren.”(V, 93), omdat de ware kerk het bovenzinnelijk lichaam van Christus is. Dat is de ware autoriteit van de kerk die echter nooit verondersteld kan worden, maar zich steeds in de gemeentebeleving, in het gemeentegebeuren begeven moet.

            “De mysteriën hebben door traditie de middelen overgeleverd om tot waarheid te komen, de Christengemeenschap plant deze waarheid zelf voort. (V,93)

            Zij bevat dus niet in zichzelf  de middelen om tot de waarheid te komen, maar haar  reëel bewijs van de waarheid is dat de Logos in haar leeft.

            “Bij het vertrouwen in de mystieke krachten die bij de inwijding in het innerlijk van de mens oplichten, moest het vertrouwen komen in de Ene, in de oer-initiator.  De mystici hebben vergoddelijking gezocht; zij wilden die beleven. Jezus was vergoddelijkt; men moest zich aan Hem houden, dan heeft men binnen de door Hem gestichte gemeenschap zelf deel aan de vergoddelijking: dat werd de christelijke overtuiging. Wat in Jezus vergoddelijkt was, is vergoddelijkt voor heel zijn gemeenschap. ‘En zie, Ik ben met U al de dagen tot aan de voleinding  der wereld.’(Mt. 28:20) Hij die in Bethlehem is geboren is eeuwig. De Kerstantifoon kan over de geboorte van Jezus spreken, als geschiedde deze op elk Kerstfeest: ‘Heden is Christus geboren, heden is de Verlosser verschenen, heden zingen alle engelen op aarde.” (V, 93) 

            Want het kerstmisfeit kan zich individueel op elk moment in elke ziel begeven. De etherische Christus neemt op eigentijdse wijze aan het ware gemeenschapsleven deel.

            De 7de alinea, de geestmenselijke trede spreekt van de samenhang van de openbaring van het mysterie van Golgotha en de gemeenschapsvorming. De meditatieve uitspraak daarvoor is: “Ik ben met U alle dagen tot aan de voleinding van de wereld.” Want datgene wat zich in de gemeenschapsvorming op aarde voltrekt is  het nieuwe mysteriewezen, het ontstaan van het nieuwe Jerusalem, het ontstaan van een nieuwe aarde.

            Het eerste kruis is het wereldkruis. Het tweede kruis is de weg naar het kruis. Het derde kruis spreekt van de weg naar de opstanding.  

  

(De eerste versie van deze werkvertaling werd voltooid om 23.00 uur op 3 september 2021.)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

AANKONDIGING REEKS LEZINGEN EN GESPREKSRONDEN OVER HET CHRISTENDOM ALS MYSTIEK FEIT EN DE MYSTERIËN DER OUDHEID

Tijdens het ochtendgedeelte van de ledenvergadering van de AViN op 29 september in Driebergen/Zeist werd de 13-delige inleiding van Herbert ...