Noot vooraf van de vertaler: Deze toespraak is een aanvulling op het vorige artikel “Waarom ik het besluit van 14 januari 1968 niet toestem”. Bij dit besluit ging het om het meerderheidsbesluit van het bestuur aan het Goetheanum om de edities van het esoterische werk van Rudolf Steiner van de Rudolf Steiner Nalatenschapsvereniging voortaan in het Goetheanum ter verkoop aan te bieden. Herbert Witzenmann kon daarmee niet akkoord gaan, zoals in Aanhangsel I is weergegeven, omdat deze edities niet voldeden aan het uitgeefbeleid dat in de centrale, zog. morele beschermingsparagraaf 8 van de 15 oprichtingsstatuten van de Antroposofische Vereniging was vastgelegd, namelijk dat deze edities als manuscripten bestemd waren voor de leden van het Goetheanum, Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschappen, het onderzoeks- en onderwijscentrum van de Vereniging, waarmee Rudolf Steiner tijdens de Kerstbijeenkomst 1923 naar buiten trad (zij was namelijk al eerder als een esoterische school actief geweest, echter niet in het openbaar), maar wier spirituele existentie na zijn dood in 1925 de Nalatenschapsvereniging niet erkende en tot op de dag van vandaag in haar huidige vorm als stichting niet erkent.
De toespraak werd voor het eerst
gepubliceerd in het Goetheanum Ledenblad (Nachrichtenblatt) van 19 mei 1968 en
als aanhangsel 7 op blz. 236 van deel I van de trilogie van Reto Andrea
Savoldelli over de activiteit van Herbert Witzenmann aan het Goetheanum.
* * *
Waarde, beste vrienden
Ik
kan slechts kort bij enkele motieven van deze dag aansluiten. Over het wezen en
de betekenis van een algemene ledenvergadering werd er vaak gesproken. Een
algemene ledenvergadering is een orgaan van bewustzijnsvorming en als zodanig
hoort die ook in de oprichtingsstatuten
die Rudolf Steiner ons gegeven heeft. Het is een orgaan van
bewustzijnsvorming, maar tot in zekere mate ook van wilsvorming, want Rudolf
Steiner heeft aan de algemene ledenvergadering ook het recht en daarmee de
opgave toegekend om door toestemming en daarmee ook door een veto een positie
in te nemen ten opzichte van de initiatieven van het bestuur en onder
omstandigheden in de wilsvorming nog verder te gaan. Maar het is evenzo duidelijk dat bij een zodanige wilsvorming alles
vermeden dient te worden wat in de richting van de ontwikkeling van macht en
dwang gaat. En het is ja ook door de wijze waarop de vertegenwoordigers van
verzoeken en voorstellen vandaag hun overtuiging in de schaal gelegd hebben,
geloof ik, indrukwekkend tot uitdrukking hebben gebracht, dat dit in het bewustzijn van de vrienden
leeft. En daarmee komen we nu middenin
onze problemen.
Deze wilsvorming dient een uit
inzicht verkregen eendrachtig bewustzijn te zijn. Het motief van het
eendrachtig bewustzijn doordringt ja de hele breedte van de Kerstbijeenkomst ,
niet als een vastgelegd voorschrift en eis maar als een doel ten bate van
kennis- en gemeenschapsvorming dat ons in al datgene wat we doen en waarnaar we
streven voor ogen staan moet. Uiteraard
is deze eenvormigheid van het bewustzijn ja niet zoiets buitengewoons dat men
het niet in de buitenwereld zou vinden.
Zo werden bv. in de Duitse Bank alle besluiten eenstemmig gevat,
tenminste zolang Herr Abs voorzitter van de Raad van Toezicht was.
Maar we kunnen het niet verhelen dat
een dergelijke eendracht onder ons momenteel niet mogelijk is en ons derhalve
niets anders overblijft dat de verschillen in overweging nemen. Er bestaan, zoals ons de hele dag al
voorgespiegeld werd, twee ingrijpende, van elkaar verschillende overtuigingen.
Eer we deze nu nog eenmaal voor de geest halen, mag ik u nog kort aan de u allen bekende samenhang der dingen herinneren
die we desondanks in ons bewustzijn moeten opnemen. Aan de Kerstbijeenkomst
voorafgegaan is, zoals u allen weet, die periode van moeilijkheden in de
Antroposofische Vereniging die dan hun uitdrukking vonden in de brand van het Eerste
Goetheanum. Rudolf Steiner sprak er toen over dat dit niet zou hebben gebeurd
als de leden waakzamer waren geweest, niet alleen waakzamer in de zin van het
bewaken van dit gebouw, maar ook waakzamer in de zin van het waken over de
heilige goederen in hun bewustzijn. En
toen kwam de periode waarin de leden gewaar werden dat ze Rudolf Steiner niet
begrijpen en Rudolf Steiner ook steeds weer tot uitdrukking bracht dat hij niet
begrepen werd. Dit onbegrip is ja een van de meest tragische feiten in de geschiedenis
van onze Vereniging. En eindelijk na
deze lang uitgehouden spanning van het onbegrip opent Rudolf Steiner zijn mond
en spreekt van het wakker worden aan de andere mens, van die vaardigheid om in het eigen, door
zelfkennis gelouterde bewustzijn het bewustzijn van de andere mens aanwezend te
laten worden en daardoor een spirituele, een etherische kelk te vormen waarin
een overtreffend bewustzijn aanwezend
kan worden. Dat is eigenlijk het antwoord dat Rudolf Steiner op de
moeilijkheden van de Verenging geeft. Hij wees op een bewustzijn dat in zich zo
geconfigureerd is (men kan dat alleen in de grootste behoedzaamheid
uitspreken), als het wezen van de mensheidsrepresentant (zie beeld). Dit wezen is immers zodanig opgebouwd dat twee
persoonlijkheden offerend hun wezen tegen elkaar uitwisselen en daardoor de
bewustzijnsmogelijkheid geven voor een overtreffende
bewustzijnstegenwoordigheid. Dat is de
oplossing van de moeilijkheden die Rudolf Steiner in de Vereniging plaatst, en
waaruit dan de Kerstbijeenkomst en de nieuwbouw van de Antroposofische
Vereniging ontstaat: de vorming van een nieuwe mysterieplaats die in zich de
wezenlijke realiteit van de geestelijke wereld bergt en daardoor op een nieuwe
wijze voor de openbaarheid en in de openbaarheid treden kan, van binnenuit
doordrongen van nieuw spiritueel leven
en beschermd van de openbaarheid en ook de openbaarheid beschermend in
de symbolen die zij uit innerlijke krachten voor de openbaarheid plaatst.
Welnu, dit alleen om heel kort de
bewustzijnssituatie te omschrijven. Maar
vandaag , waar staan wij vandaag? Vandaag staan wij voor de tegenstelling van
twee scherp geprofileerde opvattingen. Deze opvattingen houden zich bezig met
de zogenaamde boekenkwestie. En voor deze beide opvattingen is het nu juist
karakteristiek dat de ene opvatting meer van de fysieke existentie van de boeken uitgaat en hun beschikbaarheid,
en de andere meer haar uitgangspunt neemt van de kwestie van de Hogeschool, van
de wijze waarop ze de Hogeschool in bewustzijn draagt. Vanzelfsprekend hebben
beide opvattingen beide gezichtspunten, maar ze gaan vooral van deze
verschillende opvattingscentrums uit. En elke vertegenwoordiger van deze
opvattingen heeft tot een zekere mate moeilijkheden om de ander volledig te
begrijpen.
Proberen we nu maar eens, in een
oefening van het ontwaken aan de andere mens, om beide opvattingen in ons
bewustzijn op te nemen. De ene opvatting zegt dus: het werk dient in zijn
fysieke existentie in het Goetheanum binnen te komen, het dient beschikbaar te
zijn, men dient ermee te kunnen werken.
En met dit naarbinnen nemen gelooft men dat ook oude conflicten min of
meer opgelost zouden zijn. Een zeer verstandige opvatting. De andere opvatting (ik vereenvoudig nu
natuurlijk, maar u ziet dat mee in het grote beeld, dat ik slechts tekenen kan,
wat aan fijnere uitvoering ertoe behoort) – bij de ander opvatting gaat het in
eerste instantie niet om menselijke conflicten die zich in het
totaalprobleem natuurlijk ineenvlechten
op een geweldig tragische wijze, die echter op geen enkele wijze de zicht op de
kern van het probleem kunnen openen. Het gaat niet om conflicten tussen mensen
in eerste instantie, het gaat niet om de vraag hoe maakt men het werk in zijn
fysieke eistentie beschikbaar voor deze andere opvatting, maar deze andere
opvatting vraagt: Hoe betrekt men het werk van Rudolf Steiner ook in zijn
fysieke existentie bij de grote basisopgave om het eeuwige in het vergankelijke
op die manier zichtbaar te maken dat het met de oprichtingsdaad van de Kerstbijeenkomst
overeenkomt, dat het met het feit overeenkomt dat Rudolf Steiner een nieuwe
mysterieplaats als de meest stralende, geweldigste bijdrage aan de
wereldsituatie heeft opgericht?
Welnu, de vertegenwoordigers van de
opvatting dat het werk erin moet, het beschikbaar moet zijn, die kunnen niet
begrijpen dat men zo’n toch praktische en levensvatbare opvatting niet
makkelijk toestemmen kan, terwijl vertegenwoordigers van de andere opvatting
het niet begrijpen kunnen dat men jaar na jaar strijdt om een opgave die toch
niet volledig valt op te lossen. Want zolang de eigenaren van de
Nalatenschapsvereniging niet akkoord gaan, kan het werk immers niet in de form
in het Goetheanum aanwezig zijn die met de intenties van Rudolf Steiner en de
grondslagen van onze Vereniging overeenkomt. Deze opgave is immers zonder de
Nalatenschapsvereniging niet op te lossen.
En derhalve had men zich maar toch (in de zin van die andere
opvatting) er bij neer moeten leggen dat
die natuurlijk voorlopige oplossing zeer snel mogelijk is, indien men zich
namelijk bij de geniaal eenvoudige oplossing zou aansluiten die vandaag
geapostrofeerd werd dat het aan het
individueel gewetensbesluit overgelaten
blijft om een relatie met dit werk aan te gaan en wat betreft de Hogeschool in
te zien dat de zogenaamde boekenkwestie momenteel niet oplosbaar is in de zin
van onze leraar en de grondslagen van de Vereniging. Neemt u het alstublieft
aan dat het voor de vertegenwoordigers van deze opvatting buitengewoon moeilijk
te begrijpen is hoe het mogelijk was voor zo’n tragische maar zo’n eenvoudige
zaak jaren van innerlijke scheuring op te brengen.
Nu kan men echter verder vragen: als
deze tegenstellingen bestaan, kan men het er niet eenvoudig bij laten om van
deze tegensteling te weten, kan men ze beter niet opzij leggen tegenover de
grotere opgaven die voor ons staan? Hebben wij niets belangrijkers te doen,
vereist de wereldsituatie niet iets anders van ons? Ja, vragen wij ons toch een
ogenblik, beste vrienden, wanneer we hier bijeen zijn, wat de wereldsituatie
van ons vereist? Ik kan u natuurlijk
geen ook maar enigszins bevredigend antwoord geven, maar u toch op een
paar dingen wijzen die natuurlijk u allen in bewustzijn hebben die echter toch,
wanneer u het nu met mij denkt, de wereldsituatie toch onder ons tegenwoordig
kan maken. Het karakteristieke van de
wereldsituatie is van dien aard dat er een machtsimpuls door de wereld gaat en
dat het ontwikkelen van macht op alle gebieden steeds sterker wordt in de
uiterlijke wereld en dat daartegen de onmacht en ellende in de zielen in
dezelfde mate groeit. In de uiterlijke wereld steeds meer machtsontwikkeling,
machtsontwikkeling in het fysieke, nieuwe stoffen, nieuwe energieën door atoomsplitsing, de
nieuwe mogelijkheden door de computer, de ruimtevaart, machtsontwikkeling in
het biologische, ongekende mogelijkheden om de levensprocessen te beïnvloeden,
ongekende mogelijkheden in de heilkunst, zogenaamde genezing door
harttransplantaties, een proces waarbij
de mensheid de greep naar haar harten heeft bespeurd, nieuwe mogelijkheden in
het zielsmatige door de methoden van meningsbeïnvloeding. Ik hoef niet door te
gaan. En wat gaat bij deze toename van machtsontwikkeling in het bewustzijn van
de mensen gepaard? Een geheim schuldgevoel bij de machtsdragers. En tegenover
de machtsdragers de onmacht en in de zielen naast de onmacht de
verontwaardiging in haar emotionele erupties, het marterdom waarom heen de
wervel van emoties ballen. En zo aan de ene kant de machtsimpuls, waarachter
zich de schuld voortsleept, de schuld wier gevolgen de overvloed is, de
overvloed die tot een wereldeconomisch probleem wordt, zoals het de Amerikaanse
socioloog Riesman heeft beschreven. Want
onze huidige wereldeconomie is een afzeteconomie en wanneer de overvloed de
afzetshonger, het kooplust, de profijtgier tot stilstand brengt, dan zal die
hele afzetseconomie en welvaartseconomie
in elkaar storten. En naast deze malaise
van de overvloed, die de loon van de geheime schuld is, de verontwaardiging in
haar opflakkerende erupties. En ziet u niet wat daar voor een regie aan het
werk is, ziet u niet de regisseur achter de schermen van de wereldgeschiedenis
vooruitzien: steeds meer macht, steeds meer emoties – wat moet daaruit
ontstaan? Ik hoef het antwoord niet te geven.
Maar nu, hoe staat nu dan onze
Vereniging tegenover deze wereldsituatie? Deze macht-, schuld- en overvloedsimpuls, hoe zou die te
bestrijden zijn? Alleen doordat in zelfkennis een nieuw ontwaken aan andere
mensen zich zou ontsluiten dat de doodsomklemming van het egoïstisch
bewustzijns opblaast en het opent in een gemeenzaam bewustzijn, in een
opstandingsbewustzijn. Het is het Paasmotief dat de wereldsituatie van ons
vereist, dat is de vraag die zij aan ons stelt: wat hebben jullie over het
Paasgebeuren te zeggen?
Zijn wij daarmee echter niet ver weg
van de boekenkwestie geraakt? Ik geloof het niet, want deze zogenaamde
boekenkwestie, zoals ik die zie, hangt met het levend wezen van de Hogeschool
samen, dat immers gevormd wordt doordat mensen in het ontwaken aan elkaar een
gemeenzaam bewustzijn vormen, in deze bewustzijnskelk pas de Hogeschool vormen,
waarin haar engel een druppel geestelijke substantie uit de geestelijke wereld
laat vloeien.
Of een ander beeld: de Hogeschool is
de levende boom, waarvan tijdens deze dagen zo vaak onder ons sprake was, die
in de harten wortelt en die opstijgt naar de geestelijke wereld en bladeren
krijgt – wat voor bladeren? Onze lotswegen! En in ons lot dienen het
wijsheidsgeschrift, het sterrengeschrift
ingeschreven te worden die onze leraar in ons lot wil inschrijven, en van deze lotsbladeren, die het
sterrengeschrift dragen en aan de boom van kennis groeien, dienen de uiterlijke
boeken slechts afbeeldingen te zijn. En als merkteken ervoor dat ze slechts afbeeldingen zijn, dienden ze
(dat is de ware form van het beschermingsteken)
op hun omslag het symbool van deze levendige boom te dragen, waarvan de
bladeren onze harten zijn.
Maar nog een vraag: Kan men dan dit
probleem niet door vergiffenis te boven komen? Van vergiffenis, beste vrienden,
hoeven we niet te spreken, want wie de ander in zijn bewustzijn opneemt, heeft hem al vergeven. Vergeven heet in het
Griek singignoskein = meekennen. Mensen, die in het kennen elkaar opnemen,
hoeven elkaar niet te vergeven, want zij leven in elkaar.
Maar, een heel andere vraag zijn de
strenge verplichtingen die wij jegens het levend geestwezen van de Hogeschool
hebben. Kijk, onze Vereniging (dit hoef ik slechts in uw bewustzijn in
herinnering te roepen, opdat het tegenwoordig worde in dit ogenblik, niet omdat
het een van U nieuw zou zijn), deze Vereniging, waarvan wij lid zijn, stoelt op
dit ritme van het zich ver naarbuiten openen en het zich in het innerlijke
samenvatten. Zij opent zich wijd en kan
daarin zo ruimdenkend mogelijk zijn. Dat
moet echter met een des te grotere strengheid in haar innerlijke gehalte
overeenkomen. En dat geldt vooral voor
de leden van de Hogeschool. Het is geenszins een privékwestie, wanneer een
Hogeschoollid zich met een tekst bezig houdt, die niet op de omslag dit
geheimteken van deze wonderboom draagt die ik aansprak, het is geen
privékwestie maar een kwestie van bewustzijnsvorming en gewetensbesluit. Maar
zo’n kwestie staat op zich tegenover een andere opgave dan de Hogeschool die in
haar geestelijk, spiritueel bestaan juist de beslotenheid van het bewustzijn
vereist. Deze beslotenheid van het bewustzijn heeft Rudolf Steiner voor de Klas
met de allergrootste eenduidigheid
geëist. U weet dat deze beslotenheid van het bewustzijn niet meer in de
vroegere zin van het woord mogelijk is.
Maar deze klassenimpuls van het besloten bewustzijn kunnen wij in het
liefdevol verzorgen en gezamenlijk bouwen van de Hogeschool voortzetten en
vernieuwen.
Laat mij nog een ander beeld
gebruiken dat wat ik wilde zeggen wellicht iets meer verduidelijkt. Bij de
edities van de Nalatenschapsvereniging heeft men het niet slechts met papier en
drukkersinkt te doen, maar met die eigenaardige dingen die men waren noemt. En
van dit beeld van een waar en de functie ervan heeft Rudolf Steiner in zijn
geweldige Cursus over de Wereldeconomie gesproken vanuit het gezichtspunt van
de bloedsomloop. Nietwaar, in het bloed, daar circuleren, daar zwemmen de
bloedlichaampjes en die worden volgens het principe van Archimedes “verontzwaard”. Een evenzo tekent hij als wereldeconomisch
basisbegrip, als wereldeconomische basisimaginatie aan het begin van deze
cursus dit specifiek sociaalgewicht aller waren. Want
deze waren die zwemmen in de merkwaardige stromen van menselijke bedoelingen,
ook van begeerten en intuïties, van offerkrachten en ze krijgen, al naar gelang
de plaats waar ze zich in deze stroom bevinden hun specifiek sociaalgewicht,
dat men ook abstract hun waarde noemt.
Nietwaar, dat is de wereldeconomische basisimaginatie die we in gedachte
moete hebben, wanneer we iets over de wereldsituatie willen zeggen. En wat doet
zich nu voor uit de kijk op deze wereldsituatie van dit stroomstelsel, deze
stromen van menselijke bedoelingen, van menselijke vaardigheden die het
specifiek sociaalgewicht van de waren bepalen. Er doet zich dit merkwaardige
verschijnsel op de markt voor, waar
enkele van deze stromingen elkaar wederzijds neutraliseren, waar zich
andere met geweld tegen andere doorzetten. De kijk op de wereldsituatie geeft
ook nog een ander beeld, niet alleen het vreselijke beeld dat ik voorheen heb
gebracht, maar dit levend stroomstelsel van menselijke vaardigheden, menselijke
bedoelingen en behoeften, dit wonderlijke aderstelsel van etherische stromingen
die het specifiek sociaalgewicht van de waren bepalen.
Nu is het juist voor mij en voor
vele anderen zo dat deze geestelijke levensstroom, die onder de wortelen van de
wonderboom van de Hogeschool naar voren kan dringen, dat deze geestelijke
levensstroom zich niet de met de andere stroom kan verbinden die de edities van
de Nalatenschapsvereniging draagt. Beste vrienden, nemen ze dit ter
kennisname als iets dat mij en ook
anderen zeer na aan het hart ligt. Kunnen wij niet in datgene wat ons zo zeer
na aan het hart ligt achten en leren begrijpen? Indien dit mogelijk zou zijn,
hoe goed zou het dan onder ons kunnen worden, ook wanneer wij elkaar in dat wat
ons zo na aan het hart ligt aanvankelijk niet kennen. Maar ziet U, ook wanneer
we elkaar daarin niet zouden kennen, één ding zouden we gemeen kunnen hebben:
het gevoel dat de het in orde brengen van de edities van de
Nalatenschapsvereniging, wat we ook maar doen kunnen, momenteel niet in de zin
van onze leraar mogelijk is, en dat ons derhalve een grote pijn kan
doordringen. En beste vrienden, laten we niet de zegen van deze smart vergeten!
Want wanneer U bereid bent met deze pijn te leven, dan zal deze U de ogen
openen, zoals ook ieder andere pijn.
Zoals ons fysiek oog een pijnorgaan is, zo is het ook met onze zielsmatige en
geestelijke organen. En wanneer U met degene zouden spreken die levenservaring
hebben, dan zou sommige van hen tene U zeggen dat de pijn die U overdag
ondergaat voor U in de nacht het oog ongekend voor vele dingen geopend heeft
die u voorheen niet zag.
Maar nu de oplossing! Ik heb die
reeds genoemd. Ze staat ook in de Cursus
voor wereldeconomie van Rudolf Steiner
achter het beeld dat de imaginatie van het specifieke sociaalgewicht doorgeeft.
Daar is dit merkwaardig wezen aangeduid dat anorganisch verschillende
aanduidingen van menselijke organismen in elkaar versmelt, dit beeld van een soort gemende koning. En Rudolf Steiner zegt men organiseert door differentiëren, men verenigt zich door te
differentiëren. Daar waar het eendrachtelijk bewustzijn nog niet mogelijk is,
is de beste weg het te vinden om zich te differentiëren, zich in de
differentiering te achten, de in de differentieringen levende wil als iets
onaantastbaar heiligs van het innerlijkste van de mens te achten en, waar het
mogelijk is, een gemeenzame opgave aan te pakken en door te voeren. Dan zal die
wonderboom van het gemeenzame bewustzijn onder ons kunnen bloeien en gedijen en
de stroom van het geestelijke leven onder zijn wortels niet uitdrogen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten