De
initianten van de voorchristelijke tijd zochten het goddelijke in hun ziel door
innerlijke transformatie te herwinnen en zich met het verloren Eeuwig-ene te
verenigen. De bewustzijnstoestand van
deze vereniging is niet in die zin een individuele, zoals die door het
christendom mogelijk wordt. Bij deze retrotransformatie in het eeuwige in de
ziel worden wel de opbrengsten van de individuele persoonlijkheid in dit
eeuwige naarbinnen gedragen, maar zij beleeft zich toch alleen vanuit het
eeuwige en niet vanuit datgene wat zij op haar aardse weg in de vereenzaming
doormaakt. Dat wordt nu juist gewist.
Wat in de voorchristelijke tijd als
later te vervullende aanleg, alleen als mogelijkheid aangelegd werd, dat wordt
pas in de christelijke tijd de eigenlijke drager van de zielsontwikkeling. Het
beduidende onderscheid ligt daarin dat met de stichting van het christendom
voor de zielsontwikkeling niet de permanente transformatie doorslaggevend is,
maar de nieuwe individuele onsterfelijkheidsbelevenis. Het tragische is dat het
nieuwe individuele onsterfelijkheidsbelevenis, dat met de stichting van het
christendom mogelijk werd, pas vanaf de 15de eeuw eigenlijk tot zijn
recht komt en alleen intrekken kan doordat zij het eeuwig-goddelijke, dat zij
voorheen in zich gedragen heeft, nu vergeven moet. De voorchristelijke
inwijdingswegen waren alleen mogelijk doordat de ziel het goddelijke als in
haar inwonend wist; zij had het alleen voor zich verborgen door haar
onvolkomenheden. Hoe meer ze deze opruimde, hoe meer ze zichzelf werd. Nu
echter werd met de stichting van het christendom dit eeuwige als onverliesbaar
bezit eigenlijk van de ziel ontrukt, treedt uit op het plan van de
wereldgeschiedenis en trekt in bij een menselijk lichaam, in het lichaam van
Jezus van Nazareth. Daarmee blijft voor de ziel nog meer een ding: deze impuls
van vereenzaming, ze is alleen gebleven met haar innerlijkste zielenbehoeften,
daar haar kostbaarste bezit naarbuiten ontrukt is. Een omdat haar innerlijkste behoefte tot
vervulling in datgene komt dat ze gelovig nastreeft als een in de openbaarheid
van de wereldgeschiedenis getreden wezenheid, beleeft ze de individuele
onsterfelijkheid.
Deze geloofskracht, waarin de ziel
zich individueel onsterfelijk beleeft als een eenmalig, in zichzelf gecontoureerd
wezen en niet als het wezen dat zich herenigen kan met het oer- en
al-goddelijke, maar in zijn eenmaligheid en eenzaamheid bij zijn doorgang door
het aardse tranendal, deze gelovige kracht is tegelijk de kracht van
gemeenschapsvorming. Het nieuwe individuele en het nieuwe gemeenschapsvormende
horen samen. De geloofskrachten kunnen samen streven in het geloven in het ene
voortreffende wezen waarin ze pas de vervulling vinden in datgene wat deze
individuele geloofskracht voor ogen heeft. Uit de individuele kracht van het
onsterfelijkheidsbewustzijn ontstaat een nieuwe inwijdingservaring, maar juist
een zodanige die niet de enkeling op een zielenweg van transformatie maakt,
maar die de vergevende gemeenschap kan hebben in het samenstromen van geloofskrachten,
waardoor de vervulling van haar wezen aanwezig kan worden. Van wat zich daar
voordoet als grootse nieuwigheid, als nieuwe individualisering en
gemeenschapsvorming tegelijk, zijn zich de toenmalige mensen in de innigheid
van de belevenis weliswaar bewust, maar ze kunnen zich geen bewuste rekenschap
geven over de betekenis en samenhang van de vervulling van die belevenis. De
interpretatie, het bewuste doorzien van datgene wat zich in de
geloofsgemeenschap voordoet, is in de moderne kennisgemeenschap gegeven.
In de kennisgemeenschap, die door de
antroposofie onder mensen mogelijk wordt, ligt de bewustmaking van wat er in
het begin van onze jaartelling gebeurde.
Dit nieuwe gemeenschapsbelevenis
berust op de ontdekking en ontsluiting van geheel nieuwe
bewustzijnsvelden. De kenniswetenschap
van Rudolf Steiner maakt de bewustzijnsafloop die zich bij het kennen afspeelt,
voor het eerst volledig transparant. Wij kunnen geen stap doen, geen hand naar
een onderwerp bewegen zonder alles datgene wat ons in de zintuigelijke wereld
omgeeft steeds met structuurvormende en samenhang tot stand brengende
ordeningselementen te doordringen. Wij maken die voor ons door geestelijke
activiteit beschikbaar uit een geheel van ideële ordeningselementen waarmee wij
voortdurend door zelfwerkzaam deelnemen in verbinding staan. Alleen is dit
zelfwerkzame meebeleven van dit geestelijke in het gewone bewustzijn iets wat gedroomd is. Het ordening scheppende element dromen we in de zintuigelijke wereld
naarbinnen. Wat we slechts met de
zintuigen waarnemen, tasten, horen etc. is aanvankelijk zonder structuur en
ordening, dus geen volle werkelijkheid. In dit nog ongeordende kan van kleuren,
vormen etc. niet gesproeken worden: deze worden door ons niet gezien, getast
etc., maar gedacht! Pas door de ideële ordeningselementen van het denken krijgt
de zintuigelijke wereld structuur en werkelijke objectiviteit.
De in de werkelijkheid liggende
ordeningen stromen daardoor in dat we met het ideële ordenings-gehalte van de
wereld ons door eigen dromend volbrachte activiteit verbinden. Wat onder deze droom in “zuivere waarneming”
ligt is volledig ongeordend en ongecontureerd, blijft in diepe slaap en wordt
pas daardoor helder dat we door ons denkactiviteit
samenhangen en betrekkingen, relaties toevoegen die we voor een groot deel in
de zintuigelijke wereld slechts naarbinnen dromen. Wakkerbewust zijn dan de conglomeraten uit
diepe slaap en dromen die we dingen en voorwerpen noemen. Rudolf Steiner heeft voor het eerst de
mogelijk aangetoond om het ontstaan van dit wonderbaarlijke weefsel van diepe slaap, droom en waken
volbewust te observeren. Te zien dat we
met het denken, dat het samenhangvormende in de wereld is, niet door passieve
ontvangst maar door innerlijke activiteit verbonden zijn, is een van de
geweldigste observaties die we kunnen maken. Het is onze innerlijkste bron van
activiteit, waardoor we tot de gedachten komen, maar niet tot de
gedachtenverbindingen. Want wanneer we
de begrippen en ideeën uit onze activiteit denken, schommelen we ons met
innerlijkste activiteit steeds in een rijk naarbinnen dat op eigen wetten is
gegrond. We kunnen het doen, ja moeten het doen, kunnen echter de wetten niet
veranderen. Wanneer we “geheel” en
“deel” denken, dan ordenen zich deze begrippen zelf volgens de hen toekomende
samenhang, zodat we juist niet zouden denken als we zegden: het deel is groter dan het geheel; dan
zouden het slechts “woordklanken” zijn.
Wanneer we echter de begrippen “geheel”
en “deel” werkelijk denken, dan zien we hoe ze zich volgens de hen inwonende
logische relatie ordenen. Maar tot dit perspectief komen we alleen daardoor dat
we zien: we zijn met hen door onze activiteit verbonden; alleen wanneer we ze
actief doordringen, staan we in het licht en de helderheid die hen eigen is,
zodat ze zich onaanraakbaar door onze
willekeur met elkaar verbinden.
Wij verbinden begrippen op grond van
ons inzicht in hun eigen onwankelbare wetten, doen dit dus nooit dwangmatig.
Men spreekt uiteraard van “dwingende logica”, maar we zijn toch met ons eigenste wezen met datgene wat in het denken voor ons verschijnt, door onze
intensiefste activiteit verbonden. Met de innerlijkste kern van ons wezen zijn
wij met een eeuwige ordeningswereld verbonden, en dat is juist zo, omdat die op
haar eigen wetten opgebouwd is, hoewel ze alleen voor onze eigenste individuele
activiteit toegankelijk is. Deze wereld, waarvan wij ons aanvankelijk in de vorm van begrippen en
ideeën bewust worden, is niet verschillend in de verschillende koppen, maar
heeft haar wezen in zichzelf als het ware boven
de koppen. Natuurlijk bestaan er verschillende provincies van dit reusachtig
rijk die voor de enkelingen min of meer toegankelijk zijn, maar een
grondstroom van de samenhang en de
hemelse ordening doordringt toch alle sectoren die voor alle aparte provincies
gelijk is. Ook deze staan op zich in een intieme samenhang die bij de ideële
hemel van het geestelijk hoort. In onze innerlijkste, individuele
activiteitsvermogen horen wij bij dit op zichzelf gebouwd eeuwig ordeningsrijk.
Wat in ons bij dit eeuwigheidsrijk hoort, dat zijn wij.
Wanneer wij de aan ons getoonde weg
van innerlijke observatie betreden, maakt men de wonderbaarlijke in de
denkbelevenis mogelijke ervaring dat men tot zichzelf zegt: Wat in
individueelste activiteit met dit eeuwigheidsrijk verbonden is, dat ben ik. Dit innerlijkste actieve komt
natuurlijk in ons pas tot uiting , indien wij alles in ons overwinnen en
terugdringen wat ons van de vereniging met dit eeuwigheidsrijk wil verdringen. Terugdringen moeten we onze
lichamelijk organisme, die ons door de
zintuigen alleen samenhangsloze, incoherente snippers van een ongeordende
waarnemingswereld ter beschikking stelt. We hebben de kracht voor deze
terugdringing, omdat we altijd door individueel beleven binnen in het
universele van het eeuwig geestelijke
kunnen staan. Dat is de moderne metamorfose van de christelijke
geloofsgemeenschap. Daarin leefde ook de individuele onsterfelijkheidskracht.
Deze keek op naar de geopenbaarde Logos, de tot individualiteit geworden
wereldwijsheid en werldgeestelijkheid. De overtuiging en onderbouwing, dat wij
door ons innerlijkst individueel wezen met een universeel, ons ver overtreffend
wezen verbonden zijn, kan men pas op de weg van de innerlijke zielenobservatie
verkrijgen.
Deze belevenis dat ik met mijn
individueelste kracht bij een universeel wezen behoor, verschaft mij tegelijk
het bewustzijn dat een wezen te zijn niet betekent daarin afgesloten en
van andere wezen gescheiden te zijn, zoals men dat over het algemeen gelooft,
inden men het begrip wezen van het beleven van het zenuw- en zintuigstelsel
neemt: Daar is een wezen dat door zijn lichaamsmuur afgesloten is; dat is een
wezen dat de grondslag van zijn wezenlijkheid nog niet uit zichzelf in uitwisseling en verenigingsproces met het
universele schept. De eigenlijke wezensvervulling is juist de uitwisseling en
niet de afsluiting. Deze wisselingsvaardigheid is het tweede dat ik op het pad van zielenobservatie beleef. Het eerste: dat wij in onze innerlijkste
individueelste kracht bij een eeuwig op zichzelf gebouwd wezen behoren en
daardoor een zekerheid van de onsterfelijkheidsvonk hebben die in onze
wezenheid fonkelt; het omvangen-zijn van het universele. Het derde:
De uitwisseling treedt eigenlijk in twee fasen, twee metamorfosen op. Er is een
grote en een kleine wezenswisseling. De grote speelt zich daardoor af dat de innerlijkste onsterfelijkheidskracht zich met de universele kracht uitwisselt.
Maar in deze uitwisseling is juist als het wezen van onze wezenheid het uitwisselingsvermogen als zodanig aangelegd, want overal waar dit
wezen uit dit universeel iets scheppend, zich naarbinnen in de wereld plaatst
en iets geestelijks in de zintuigelijke wereld naarbinnen draagt, daar draagt
het iets geestelijks naarbinnen in de zintuigelijke wereld met dit
uitwisselingsvermogen waarmee het
oorspronkelijk toegang tot dit geestelijke vond.
Wanneer we een nog zo eenvoudig of
complex ding in de buitenwereld begrijpen, begrijpen we het daardoor dat we van
het geestelijke dat daarin ligt min of meer volkomen duidelijk bewust
worden. Wij ontwikkelen dan in ons, wat
daarin als geestelijke scheppingskracht buiten ons ligt, ook wanneer we slecht
inzien dat een cirkel een lijn is die vanaf een middelpunt overal dezelfde
afstand heeft. Dat zeggen ons niet onze ogen; geen oog kan zien dat overal de
afstand hetzelfde is; want “afstand” is een ruimtelijke relatie; men kan die
niet zien maar alleen denken. Wanneer we
zoiets met het denken inzien, in ons geestelijk ontwaren, dan vinden we het aan
het wezen van de buitenwereld, waarop het past, weer en verenigen ons
daardoor met datgene wat in het wezen
van de zintuigelijke wereld sluimert, maar door diens eigen mond niet
uitgesproken kan worden. Dat moet door de mond van onze kennis gebeuren.
Het “creatuur zucht” ernaar om van
zijn wezen zodanig bewust te worden dat het in ons spreken kan. Het uitspreken
gebeurt door de mond van de mens. Diens kennis lost “het zuchten van het
creatuur” in het klankrijke woord op. Dat is de derde ervaring op het
innerlijke pad van de zielsontwikkeling in zielsmatige zelfobservatie:
Verbinding van ons onsterfelijkheidskracht met de universaliteit van het
geestelijke, dat is de grote belevenis van de uitwisseling en daarin ingesloten
de vaardigheid van de wezenswisseling met alle andere wezens en vooral met onze
medemensen. Dus wederom de ervaring van iets aller-individueels en de ervaring
van iets gemeenschappelijks, namelijk
van het universele, waarmee dit individuele intiem verbonden is vanaf
het begin, maar ook de ervaring van de uitwisseling met alle andere wezens die
in zekere mate onder de hoede van het universele leven.
In zekere mate met de blik van onze onsterfelijkheidskracht,
die onze innerlijkste activiteitsvermogen is, kijken we naar de wezenshorizonnen
of wezensvormende gemeenschappen: naar een overtreffend universele, waarin
alle samenkomen, en naar een kleine gemeenschapsgestalte, waarin de grotere en
kleinere gemeenschappen door het gebruik van gemeenschappelijke kennisvormen
samenkomen. Deze kleine is door de universele gemeenschapsgestalte overtroffen
en overstraalt. Juist hier wil ik nog
eenmaal bij iets aansluiten wat in de tweede lezing beschouwd werd.
“’Schrijf aan de engel van de
gemeenschap te Efeze: Dit schrijft degene die de zeven sterren in zijn
rechterhand houdt die tussen de zeven gouden kandelaren wandelt. Ik ken uw
daden en wat gij verdragen heeft, en ook uw volharding, en dat gij de kwaden
niet wil steunen, en dat gij ter verantwoording geroepen heeft degenen die zich
apostelen noemen en het niet zijn en dat gij ze als onecht gekend heeft. En gij
heeft volharding en gij heeft uw werk op Mijn naam gebouwd, en gij zijt niet
daarbij verlamd. Maar Ik verlang van u
dat u tot uw voortreffelijkste liefde komt. Gedenk waarvan gij afgevallen zijt,
bekeer u en verricht de voortreffelijkste daden. Maar zo niet, dan kom Ik en
zal uw licht wegnemen tenzij u zich bekeert. Doch dit hebt gij, dat gij de
werken der Nicolaiëten veracht, welke Ik ook veracht. Wie oren heeft die moge
horen wat de Geest tot de gemeenschappen zegt: aan de overwinnar zal Ik te eten
geven van de Boom des levens die in het paradijs Gods is.’” (VIII, 112)
Daar wordt een onderscheid gemaakt
tussen de gemeenschap en “de Geest” die zich tot de vele gemeenschappen, vele
engelen wendt.
“Dit is de boodschap die aan de
engel van de eerste gemeenschap gericht is. De engel, welke men zich als de
gemeenschapsgeest heeft voor te stellen, is op de weg die in het christendom
voorgetekend is.”(VIII, 112)
Dus de Geest, d.w.z. de grote aantal van geesten van de gemeenschap. De
mensen sluiten zich in de kleinere gemeenschapsgeestelijkheid telkens aaneen,
daar werkt het uitwisselingsvermogen dat
het wezen van kennis is. Maar dit uitwisselingsvermogen vindt pas zijn vervulling in dat grote doel waarin
de kleinere voorgevormde gemeenschappen samenkomen bij de gemeenschap met de
Geest, de Mensengeest. Kleinere gemeenschappen zijn op weg naar de grote.
“Hij vermag de valse belijders van
het christendom van de ware te onderscheiden. Hij wil christelijk zijn; en hij
heeft zijn werk op de naam van Christus gestoeld. Maar er wordt van hem
verlangd dat hij zich door generlei dwaling de weg tot de voortreffelijkste
liefde laat versperren.’’(VIII,112)
Dus de uitwisselingsvermogens,
waardoor zich de enkelingen destijds door hun kracht van het geloof maar nu in
onze tijd door hun kenvermogen met andere mensen verenigen, worden dus gevoed
in hun sociale scheppingskracht dat de mens beleeft wanneer hij ervaart hoe
zijn onsterfelijk wezen in het universele gegrond is. Hoewel de kleinere
gemeenschappen op weg naar de
gemeenschap zijn, kunnen ze hun wezen vergeten en daarmee voor hun eigen engel
gevaarlijk worden, wanneer ze van de “voortreffelijkste liefde” afvallen die
wil dat het individuele in een universeel wezen vervuld moge worden.
“In de rechterhand van Hem die op de
troon zat, bevindt zich het boek waarin de weg naar de hoogste waarheid is
weergegeven (Op. 5:1). Slechts één is waardig het boek te openen: ‘[…] zie, de
leeuw uit de stam van Judea, de wortel Davids, heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen.’(Op.
5:5) Zeven zegels heeft het boek. Zevenvoudig is de wijsheid van de mens. Dat deze als zevenvoudig wordt gekenmerkt,
hangt weer samen met de heiligheid van het getal zeven. Als zegel kenmerkt de mystieke wijsheid van
Philo de eeuwige wereldgedachten die in de dingen zich tot uitdrukking
brengen. Mensenwijsheid zoekt deze scheppingsgedanken. Maar pas in het boek dat daarmee is verzegeld
staat de goddelijke waarheid. Eerst moeten de grondgedachten van de schepping
worden onthuld en de zegels gebroken, dan wordt openbaar wat in het boek staat.
Jezus, de leeuw, vermag de zegels te verbreken. Hij heeft de scheppings-gedachten
een richting gegeven die door hen heen tot wijsheid voert.” (VIII, 116).
Het nieuwe idee van het boek in de
zin van het christendom, dat er voorheen nog niet was, is de inslag, de
intekening van de wereldrede in een individueel bewustzijn. He boek is iets wat voor de ogen van de
openbaarheid ligt. Maar deze openbaarmaking, de zin van deze vlees- en
stofwording ligt in de mogelijkheid van de geloofs- en later
kennisgemeenschappen. Door de openbaring is de mogelijkheid van de
kennisgemeenschap gegeven en alleen als de uitdrukking van deze nieuwe openbaring
heeft het boek een zin. Derhalve kan de Logos Jezus Christus als het boek
aanspreken, omdat Hij de openbaarmaking van de wereldrede is ten behoeve van
een nieuwe gemeenschapsvorming. Het boek
is in wezen de Logos als de geopenbaarde en geïndividualiseerde wereldrede, als
bron van een nieuwe gemeenschapsvorming. Alleen in samenhang met de
gemeenschapsvorming heeft het boek überhaupt een zin.
Op een grandioze wijze wordt het
idee van het boek van de openbaarmaking met de vorming van een nieuwe gemeenschap
en een inwijding in een gemeenschapsgebeuren verbonden. Ook de vleeswording van
Christus is immers een openbaarmaking. De onderliggende zin ervan is om de mens
een mogelijkheid van een nieuw individueel onsterfelijkheidsbewustzijn te geven
en daarmee een nieuw gemeenschapsbewustzijn en het boek (Christus Jezus) is de
inhoud van het nieuwe gemeenschapsbewustzijn, en alleen in de vorming van dit
gemeenschapsbewustzijn met Hem kan het leven.
“Als we in de inwijdingstempel
zouden kunnen kijken, waarin de mensen aan de Osiris-metamorfose werden
onderworpen, dan zouden we zien dat de gebeurtenissen microkosmisch de wording
van de wereld weergeven. De van de “vader” afstammende mens diende in zichzelf
de “zoon” te baren. Wat hij in werkelijkheid in zich draagt, de betoverde God,
diende in hem openbaar te worden.” (V, 86)
Wederom is van een openbaarmaking
sprake, die uiteraard in de tijd van het oude Egypte slechts aangelegd werd, in
potentie aanwezig was, en waarvan de inhoud pas openbaar werd met de stichting
van het christendom en daar ook alleen in de geloofsgemeenschap beleefd werd,
maar niet begrepen kon worden. Vandaag de dag echter kan de zin van deze
openbaarmaking begrepen worden.
“En nadat getoond is hoe alles wat
te zeer aan het vergankelijke hangt om tot het waarachtige christendom te komen
de dood heeft gevonden, verschijnt de sterke engel met het geopend boekje en
geeft het aan Johannes: ‘En hij zeide tot mij: Neem het en verslind het, en het
zal bitter worden in de maag, maar in uw mond zal het zoet zijn als honing.’”
(Op. 10:9) (VIII, 119)
Wat in ons van de voortreffelijkste
liefde wil afvallen, dat ondervindt het boek, de Logoswording van de wereldrede
als “bitter”. Wanner we ons echter op de
weg begaan van de voortreffelijkste liefde, beleven we de zoetigheid . Zoet is
datgene wat in onze individualiteit zich verenigt met het grote overtreffende
gemeenschapswezen. Onsterfelijk bewustzijn en groot gemeenschapsbewustzijn
staan onder het overtreffende licht van saamhorigheid van de kleinere gemeenschappen. Ze dreigen
van de voortreffelijkste liefde af te vallen. Vallen ze niet af, dan krijgen ze
de ware relatie tot de openbaarmaking. Die heeft alleen zin als uitdrukking van
de vereniging van onsterfelijkheidsbewustzijn en gemeenschapsbewustzijn. Afgelost van dit mysterieproces hebben ze geen
zin en geen geest.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten