donderdag 14 oktober 2021

VII. “Wanneer wij de hieronder gekarakteriseerde zielenbewegingen meemaken, wandelen we op de ‘heilige weg’ die naar de Eleusinische mysteriën voert.”


De mythebeelden in hoofdstuk IV zijn metamorfosen van het ene grote dramatische gebeuren, waarin de zielenwereld wordt beleefd tussen twee werelden: de zintuigelijke wereld en de geestelijke wereld.

            1. De sage van Theseus- (IV, 67) is een soort oerbeeld van de mythe – die mythe waardoor uitgesproken wordt dat in de overwinning van de uit de zintuiglijke wereld opduikende Minotauruskrachten in het eigen organisme de overwinningskracht wordt verkregen, waardoor een bewuste ingang in de geestelijke wereld mogelijk is.

            2. De mythe van Boreas (IV, 69): De in de wind bruisend kracht is de strevenskracht die in de zintuigelijke en de geestelijke wereld is geplaatst.  Deze is eigenlijk, volgens haar eigen wezen naar iets hogers, iets geestelijks toegewend, maar wordt door datgene wat uit het zintuiglijke, uit het eigen zintuiglijke organisme opstijgt in verzoeking gebracht  het hogere te beroven en in het hol van het eigenbelang te slepen.

            3. De mythe van Plato (IV, 70): Verder beleeft  de ziel zich tussen de twee paarden, het goede en het koppige, en het komt er op neer of zij tussen beide paarden de juiste bestuurder is, dat ze zich nog door het koppige paard laat misleiden en nog door het niet-koppige  alleen  laat leiden, maar tussen beide het juiste midden vindt. Deze belevenis van de middenvinding tussen beide krachten, de evenwichtskracht, is de derde stap op de weg van de myste, waarop Rudolf Steiner ons hier voert. 

            4. De gelijkenis van Boeddha ( IV, 70; V, 88-92): De veelheid van de zintuigen kan de mens boeien, knevelen; het basisverlangen  van de ziel naar de zintuiglijke wereld probeert hem de kop af te slaan. Maar in het overwinnen van deze gevaren verzamelt hij levenservaringen (strohalmen, bladeren en takken voor het vlechten van een korf) die individuele vaardigheden worden en hem met haar verworven krachten de geestelijke wereld binnendragen.

            (De alinea’s over Empedocles (IV, 72) behoeven een speciale beschouwing.) 

            5. Osiris (IV, 71; V, 84): Door ontwikkeling van de onsterfelijkheidskracht in zichzelf en overwinning van zijn eigen aan de dood verwante natuur kan de mens zich met het geestelijke in de gehele wereld verbinden en het in deze verbinding in zichzelf verlossen. Wat voorheen uit de levenservaring en de wereldervaring als het individueel eigene van de mysten voortkwam, openbaart zich nu in zijn beleven als de onsterfelijkheid van zijn eigen ziel, waardoor hij zich met de onsterfelijkheid in de gehele wereld verbindt en het evenzo verlost, als hij het in zichzelf verlost.

            6. Heracles (IV, p. 74): Elke van de 12 werken is wederom een innerlijke overwinning van de ziel, en in de twaalfheid van deze overwinningen wordt de ziel in de eeuwige universaliteit van de wereld geplaatst. Het zijn twaalf overwinningstoegangen tot de universaliteit van het universum. Elke overwinning is overwinning van een boei, een binding en daarmee het bevrijden van een verenigingskracht. Deze twaalfvoudige kracht  van de wereldvereniging die in zekere mate uit twaalf opgebroken uitgangen stroomt, is het wat de ziel op deze trede beleeft.

            7. Argonauten (IV, p. 75): Wederom een nieuwe trede van het innerlijke zielsmatig beleven en herinneren, maar steeds weer is het hetzelfde motief van de ziel tussen  de zintuiglijke en geestelijke wereld, echter juist alleen met het bewustzijnsvermogen dat de mens in het fysieke verkrijgt. De verlokkingen  en gevaren daarvan overwinnend kan hij zijn hogere wezenheid bereiken en zich eigen maken. Hij kan zich van die geesteskracht, die hij onbewust in de achtergrond van zijn aan het zintuigelijke gebonden bewustzijn ontwikkelt, bewust maken en beginnen om zich van zijn eigen hoger wezen bewust te worden. Wat voor kracht is dat die in de achtergrond van het zintuiglijk gebonden bewustzijn sluimert, maar gewekt kan worden? De verbeeldings- oftewel imaginatiekracht. 

            8. Prometheus (IV, p. 77): Op deze innerlijke zielsontwikkelingsweg, die voor ons in deze mythische beeldenreeks wordt beschreven, treedt op een bepaalde plaats het onsterfelijkheidsbewustzijn op, namelijk in de mythe van Osiris en al aanduidend in die van Boreas. Nu wordt niet van het onsterfelijkheidsbewustzijn maar van het onsterfelijkheidsgebeuren binnen de ziel gesproken. Dat is het geheim waarvan Prometheus niet alleen weet heeft, maar dat hij dit onsterfelijkheidsgebeuren beleeft dat zich in de ziel afspeelt, wanneer zij de inspiratiekracht verkrijgt.

            9. Odysseus (IV, 20, 79): De mythe van de mens die de wereldreis maakt, de grote wereld- en zelfervaring, die hem ertoe voert de hoogste aller krachten in zichzelf tot ontwikkeling te brengen: de kracht van de vereniging en echtverbintenis met het goddelijk-geestelijke weergegeven in de gestalte van Penelope, van wie hij lang gescheiden was. Zij staat niet zoals de zintuiglijke wereld uiterlijk de wereld tegenover maar is in staat tot de innerlijkste wezensuitwisseling met de wereld te komen (Intuïtiekracht). 

            Wanneer wij de gekarakteriseerde zielenbewegingen meemaken, wandelen we op de “heilige weg”. Het is de weg die naar de Eleusinische mysteriën voert, waarvan daarna sprake is. (IV, 28, 83) 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

AANKONDIGING REEKS LEZINGEN EN GESPREKSRONDEN OVER HET CHRISTENDOM ALS MYSTIEK FEIT EN DE MYSTERIËN DER OUDHEID

Tijdens het ochtendgedeelte van de ledenvergadering van de AViN op 29 september in Driebergen/Zeist werd de 13-delige inleiding van Herbert ...